ssshhhht …
Naarmate mijn jaren verstrijken ontstaat stilaan een sluimerend afgrijzen voor het gesproken woord. “Het woord” grijpt immers zelden aan als het gesproken wordt. Weinigen beschikken over deze gave.
Ik weet wel zeker dat dit te maken heeft met het verstrijken vd jaren: op mijn rapport in de basisschool stond reeds regelmatig: “babbelt teveel”.
Yep, het gesproken woord waar ik me aan erger betreft in de eerste plaats het mijne. Dat is het spijtige aan extraverte persoonlijkheden; om ervaringen te kunnen verwerken… praten ze. Veel en vaak, en vaak over zichzelf. Om misselijk van te worden.
Carl Gustav Jung merkte dat mensen in het 2de deel van hun leven een aantal nieuwe kanten van zichzelf ontwikkelen. Introverten leren om zich uit te spreken, extraverten leren te zwijgen. Gevoelsmensen voegen het rationele toe. De meer rationeel ingestelden leren belang te hechten aan gevoel.
Hij ging zelfs een stapje verder: “Als volwassenen hun “tegenpoolzijden” zelf niet ontwikkelen, dan doet het leven dat wel met hen.” *
De laatste tijd vragen mensen me regelmatig: “wat is er, je bent zo stil” (Zo van: “ben je ziek?” ) Zwijgen gaat me echter goed af de laatste tijd. Dus nee, ik ben niet ziek dank u. Ik kijk en adem en luister. Vaak is dat meer dan genoeg.
Is dit nu later? :-)
Ik begin meer en meer plezier te scheppen in de observatie. Regelmatig geef ik mezelf de uitdaging: ”
Als je iets zegt moet het beantwoorden aan 3 criteria:
1) Is het waar?
2) Is het nuttig?
3) Is het positief?
Drie x ja = spreek. Anders zwijgen.
Oh ja, bij deze excuseer ik me uitdrukkelijk voor al die jaren getater en gezwets. En bij voorbaat als ik in mijn oud patroon verval.
* Uit “De psychologie van C.G.Jung”, Jolande Jacobi, Lemniscaat): De structuur van de tegenstellingen
Het probleem van de tegenstellingen is voor Jung een aan de menselijke natuur inherente wet. ” De psyche is een systeem met zelfregulering. Er is geen evenwicht en zelfregulering zonder tegenstelling. Heraclitus heeft de wonderbaarlijkste psychologische wet ontdekt die er bestaat, namelijk de regulerende functie van de tegenstellingen Hij noemde dit de enantiodromia, waaronder hij verstond dat alles eens in zijn tegendeel omslaat. (…) De noodzaak doet zich voor dat wij de waarde van het tegendeel van onze vroegere idealen inzien, de dwaling in onze tot dusver geldende overtuigingen bespeuren. Maar het is natuurlijk een fundamentele dwaling te menen dat, wanneer wij de onwaarde van een waarde of de onwaarheid van een waarheid inzien, de waarde dan zou zijn opgeheven. Zij zijn slechts relatief geworden.” Daarna kan balans ontstaan.” Hoe meer we volwassen worden, hoe meer we gaan streven naar “niet een omzetting in het tegendeel, maar een handhaven van de vroegere waarden samen met een erkenning van het tegendeel.”