Grenzen aan het onnozelaarschap
“Hoe dichter de mens, in geestelijke ontwikkeling, staat bij de dieren, des te verder meent hij van hen verwijderd te zijn, en des te lager kijkt hij op hen neer.”
Bron: Dagboek van Florentijn, W.Capel (1882)
Supermarkten, stations, drukke winkelstraten,… na een tijdje doorheen een wirwar van mensen te lopen overvalt me steeds een gevoel dat ik niet nader kan omschrijven.
De mens in al zijn glorie. …
Een “Hoe-is-het-mogelijk-zo-schoon!”-gevoel (het Manbijthond-gewijs ploeteren van mensen, het zo hun-best-doen-desondanks-alles is onmetelijk ontroerend) en ook een “Jakkes”-gevoel (onnozelaars die we zijn met ieder de eigen navel als middelpunt van het heelal). En voor alle duidelijkheid: de beide gelden ook voor mezelf, tot nader orde, nog steeds mens. (Ik heb een aanvraag ingediend om opgenomen te worden in de Orde der Geiten, ik wacht nog op toestemming).
“300 ml plezier“, staat er op de pot Devos-Lemmens die ik in mijn karretje laad.
Seriously. Ik heb niets tegen Devos, en nog minder tegen Lemmens (2 van onze 16 kippen dragen zelfs hun naam), daar niet van.
(even absurd als “de mens” is overigens de zegswijze: “daar niet van”).
Maar : “300 ml plezier”.
Er zijn grenzen aan het onnozelaarschap.