De Boom
De boom van het Leven
Lang lang geleden was er in een dor en droog land een wonderbaarlijke boom.
Hij stond op een open veld, en reeds van heel ver kon je hem zien. Het leek alsof het landschap in zijn richting was gericht en voor hem boog. Vogels cirkelden rond de boom en er klonk steeds een symfonie van vogelgeluiden in de blauwe lucht die de boom omsloot. Niemand wist hoe oud de boom was. De dorpswijzen beweerden dat de boom even oud was als de Aarde zelf.
Vanuit de stam ontsprongen twee dikke basisstronken die uitmondden in een web van door elkaar gekronkelde takken. Onvruchtbare vrouwen kwamen bij de boom, smeekten voor een kind, wanhopige mannen vroegen hem om raad, en de wolven spraken met hem tijdens maanloze nachten.
Niemand echter at van zijn vruchten…
De vruchten waren nochtans prachtig. Ze hingen glanzend en sappig aan de majestueuze takken, zo hoog dat de onwetende kinderen er nét niet bij konden. Enkel zij durfden te verlangen.
Later kwamen ook zij de vreemde waarheid te weten.
De helft van zijn vruchten was uitermate giftig.
Ze zagen er evenwel allemaal nét hetzelfde uit.
Elke vrucht zag er even aantrekkelijk , mooi en verleidelijk uit. En door de grillige takkenkronkels kon men niet zien van welke basisstronk de tak voortkwam waaruit de eetbare vruchten groeide.
Van de twee stronken droeg één de vruchten van de dood, en de ander de vruchten van het leven.
De helft van de boom vernietigde, de andere helft deed groeien.
Men wist echter niet welke leven bracht, en welke dood.
Daarom had men lang geleden besloten om wel naar de boom te kijken, hem te bewonderen, maar in geen geval van geen enkel van zijn vruchten te eten.
Na een bloedhete zomer, kwam een kurkdroge herfst, en daarna een ijskoude winter. Sneeuwstormen braken de daken van schuren en de opgeslagen voedselvoorraden werden vernield. De strenge vorst die aanhield tijdens de daaropvolgende lente bevroor de knoppen in hun ontwikkeling en hongersnood brak aan.Aan de boom bleven de vruchten onverstoorbaar groeien en bloeien. Onaangestast door stormen, vorst en droogte. Mensen verzamelden zich rond de boom, deels nieuwsgierig, vol ontzag en ook wel een beetje bevreesd.
De mensen onderzochten de bladeren, de structuur, en maten de grootte van de vruchten. Ze trachtten conclusies te trekken uit hun onderzoek, maar werden het meer en meer oneens met elkaar.
Er ontstonden twee groepen. Een groep mensen vond dat ze het risico maar moesten wagen. Ze vonden dat, op basis van de resultaten van hun onderzoek, vermengd met “trial & error” , er van de vruchten moést worden gegeten. Indien men stierf omdat men een giftige vrucht had gekozen, dan was dat maar zo, uiteindelijk zou de hongersnood hen allemaal wel treffen en zouden ze allen sterven van ontbering.
De andere groep vond dat er, in géén geval , levens op het spel mochten worden gezet. Indien de natuur hen hongersnood oplegt, heeft niemand hier schuld aan. We moeten ons bij ons lot neerleggen, dat was hun stelling. Het zou moord zijn, om mensen toe te staan om van de vruchten te eten. Of toch in ieder geval 50% kans op moord, en zij wilden dit niet op hun geweten hebben. Ze vonden dat ze zich moesten concentreren op het vinden van creatieve oplossingen om om te gaan met de hongersnood.
Hun discussies laaiden hoog op en de verwarring en het onbesluit werd alsmaar groter. Elke dag werd er vergaderd rond de boom en gingen de twee groepen alsmaar bitterder en verbetener met elkaar in discussie.
Op een dag, vernam een vader dat zijn zoon zo zwaar ziek was dat hij nog maar een week te leven had.
Voor de vader had het leven geen enkele zin meer.
De man beende verbeten naar de groep bekvechtende mensen, baande zich een weg naar de boom, en klom omhoog langs de stam, zijn ogen brandend van verdriet en verlangen. De dorpelingen staarden hem aan toen hij naar een vrucht reikte, deze van de tak trok, zijn ogen sloot en een grote hap nam van de vrucht. Hij klom terug naar beneden, en nam nog een hap.
Plots liet de boom alle rijpe vruchten vallen, die groeiden aan de stronk van het leven.
De vader zuchtte luidop. Tegelijkertijd teleurgesteld en gelukkig. Hij besefte dat hij het dorp een grote dienst had bewezen. De man wees naar de gevallen vruchten, en zei: “neem maar, eet maar, ze zijn heerlijk.” Aarzelend raapten de dorpelingen een vrucht van de grond, hun magen verkrampt van de honger en vervuld van hoop. De vruchten waren zoet, vlezig en voedzaam. Nog voor ze in de magen verdwenen van de mensen groeiden nieuwe vruchten op de lege plekken tot volle wasdom. Weer nam de man van dezelfde tak een vrucht, en opnieuw liet de boom de goede vruchten vallen. De mensen vormden weer één groep, en lachend en zingend vierden ze zeven dagen en zeven nachten feest, terwijl ze hun buik vol aten van de vruchten van de gulle boom.
Na die periode van feesten keerden de routine terug in het dorp. De boom leverde hun dagelijks voedsel en naarmate de weken verstreken brachten ze een overzicht in kaart van de takken waaraan eetbare vruchten groeiden.
Na een paar maanden hadden ze hier een goed zicht op, en wisten perfect vanuit welke basistronk de goede vruchten werden geleverd en welke stronk en takken de giftige vruchten toonde. Eerst hield men deze takken en vruchten angstvallig in het oog opdat zeker niemand zich zou vergissen van tak. Maar hoe meer ze naar de boom keken, hoe meer ze wrok begonnen te koesteren tegen de kwade helft van de boom. De helft die hen jarenlang had doen ontzien van die heerlijke vruchten, waardoor kinderen honger hadden geleden, de helft die mensen kon doden in één oogopslag.
Nu ze duidelijk konden zien welke stronk en welke takken de dood in zich droegen, konden ze er niet meer anders naar kijken, dan als naar een last, een smet op hun dorp.
De kwade stronk, de kwade takken, … werd hun gemeenschappelijke vijand. Hun wrok groeide.
Op een dag ontsnapte een kind aan het oog van zijn ouders en klom joelend de boom in. Anderen zagen het, renden erheen en trokken het kind uit de boom. Opgewonden verzamelden ze zich rond de boom en praten over wat er had kunnen gebeuren moest het kind een kwade vrucht hebben geplukt. Hun gezichten verwrongen zich tot haat en in volle razernij liepen ze naar hun huizen en kwamen terug met bijlen, zagen, hakmessen en ander gereedschap waarmee ze de dikke knoestige basisstronk, de bron van het kwaad te lijf gingen. Met wraaklustige kreten moedigden ze elkaar aan, tot ze de boom hadden geamputeerd van zijn stronk met giftige vruchten. De dorpelingen vierden feest tot in de late uurtjes, blij met de overwinning.
Maar … de volgende ochtend brak hun aller hart … bij de aanblik van de boom.
Alle vruchten lagen rot en verpulverd verspreid op de grond. De geamputeerde stronk had een zwarte kleur gekregen, een zwavelgeur bereikte zachtjes de neuzen van de mensen. De donkerbruine stam van hun eens zo geliefde boom was grijs geworden, en de takken die gisteren nog fier hun smakelijke vruchten droegen, waren gekrompen en broos, de bladeren bruin en slap.
De boom was dood.
(bron: onbekend, Indië)