de kracht van "de open vraag" (en humor)
Actimel is gestorven. Actimel was de “survivor” van de hoop. Een stoer konijntje dat strenge winters overleefde en dapper standhield tussen “Bifidus-de-verschrikkelijke” (een pony van 1 meter hoog met een ego van 2 meter op 2) en een stel machobokken. Zo zie je maar. Ook “surviven” kent zijn grenzen.
Er moet praktisch gehandeld worden in zo’n geval, en dat betekent Rendac bellen, de ophaaldienst voor gestorven dieren. Normaal gezien komen ze heel snel, maar na een week lag het witte plastic zakje met Actimel erin, er nog steeds. Ik belde dus opnieuw naar Rendac en zegden mij dat er iemand was geweest die niets had gezien. Nu ja, het was een klein zakje legde ik uit, daar kan je idd makkelijk overheen kijken. Ze verzekerden mij dat maandag, vandaag dus, er iemand zou komen om Actimel op te halen.
Daarnet werd er aangebeld. De man van Rendac. Een snelle blik op hem: 2 getatoeëerde benen en 2 boze ogen. Boze ogen en een stevige mannenstem die me toesnauwt: “Ik ben hier al geweest, waarom heeft u niet vroeger gebeld? Waarom heeft u de eerste keer dat u belde niet gezegd dat het over een konijn ging, ik zag hier geiten en dacht, het zal wel iets groter zijn. Maar ja, hoe kon ik nu weten dat het een konijn was, zoiets klein, en dan nog in een klein plastikken zakske. U had dat moeten zeggen. Heeft u het papier niet gevonden dat ik in uw bus heb gestoken?
Bedremmeld schud ik van “nee”, geen papier gevonden. Ik voel ergernis opkomen (zo ergens rond mijn keel, een dichtgesnoerd gevoel) en voel de drang om in de tegenaanval te gaan. Boos blijft de man mij aanstaren. Hij vervolgt zijn tirrrrranie: “Mevrouw, zeg nu zelf, ik had dat niet kunnen weten hé, dat het om een konijn ging. U had dat moeten zeggen, ik dacht, het zal een geit zijn, ah ja, ik kon dat toch niet rieken hé.”
In plaats van een tegenaanval in te zetten (“ik had toen ik de eerste keer gebeld had duidelijk gezegd dat het om een konijn ging, en trouwens je had maar beter moeten kijken nitwit”) merk ik op hoe grappig zijn “ik kon dat toch niet rieken” is. Rendac zijnde. Ophaling van dode dieren, weetjewel.
Dus ik vraag: “Wat bedoel je met: “ik kon dat toch niet rieken?”
De man staart me aan en legt me heel ernstig uit dat in het plaatselijke dialect “dat kon ik toch niet rieken” betekent “dat kon ik toch niet weten”. En beiden moeten we lachen, want hij ziet nu ook de macabare humor van die uitdrukking in.
En de lont is uit het gesprek.
Ik zeg: “het spijt me dat u een tweede keer moest komen.”
Hij zegt: “nee, ik vind het juist erg voor u, dat uw konijn hier zo lang heeft moeten liggen.”
Zo zie je maar.
Een aanval is vaak een ingepakt schuldgevoel.
En een open vraag mits een scheut humor werkt bijzonder neutraliserend.
Probeer het maar eens.