Ego en Lego

Ego en Lego in Het land van de Dommen

 

Dit is het verhaal van 2 broers:  Ego en Lego.  Beiden hielden ze veel van reizen.

Ze verkenden nieuwe landen en regelmatig kwamen ze elkaar tegen (zo gaat dat als je reist) en vertelden ze elkaar over wat ze hadden meegemaakt. 

Vele landen hadden ze reeds bezocht … zoals  het Land van de Rijken en

het Land van de Armen. 

Ze waren ook al geweest naar het Land van de Slimmen en ook naar het Land van de

Mensen met Zwarthaar.

Geen van beiden hadden ze het Land van de Dommen bezocht, en Ego besloot naar dit land te reizen.

Hij keek er wel naar uit, want hij vermoedde dat hij er zich wel zou amuseren al denkende aan de domme dingen die de bewoners misschien wel uitkramen. 

En hij vertrok…  Na zeven dagen en zeven nachten kwam hij bij valavond aan op een strand.

Ego was doodmoe, zijn linkersandaal was kapot gegaan, en hij had een grote blaar op zijn dikke teen. Terwijl hij zijn sandalen uitdeed en genoot van het gevoel van het zachte koele zand onder zijn blote voeten, hoorde hij luid gegil van een menigte mensen.

Ego keek op naar de richting van het geluid. 

Hé, dat was gek, het strand stopte en ging bruusk over in een donker dennenbos. 

Aan de rand van dat bos stonden mensen op een rij naar hem te roepen en te gillen.  Ego spitste zijn oren en hij kon hen verstaan.  Ze riepen: “Pas op!  Pas op!!! Een monster!  Een gevaarlijk monster!!!”

Hun handen zwaaiden en hun vingers wezen.  Ego draaide zijn hoofd en zag tot zijn verbazing een reuzegrote pompoen liggen, midden op het strand.  De zon stond roodgloeiend aan de hemel.  Het was een prachtig zicht, het oranjerood kleurde het witte zand met een gouden gloed, en de pompoen leek wel de schaduw van de zon.   Ego pakte zijn sandalen op en liep traag in de richting van de pompoen.  Het gegil werd luider en luider: “Pas toch op, het is een gevaarlijk monster!! Het gaat jou opeten!  Kom toch snel naar ons, hier ben je veilig!”.

Meteen werd het Ego duidelijk dat hij wel degelijk  in het Land van de Dommen was aangekomen en hij lachtte de mensen toe.   “Maar dat is geen monster lieve mensen!   Hoe kan dit ding mij nu opeten, het heeft zelfs geen mond!  Kijk maar! Het is een pompoen!”   Ego vond  de opmerking over het “niet hebben van een mond” een prima argument, een niet te weerleggen feit dat hen zeker zou overtuigen.     De dommen stonden verstomd: “Een pompoen, een pompoen, wat zegt die vreemdeling, die praat wartaal, zoiets bestaat helemaal niet!”  En ze begonnen terug te gillen en krijsen: “Nee, dat is een monster, een vreselijk gevaarlijk monster! Pas toch op, zometeen valt het monster je aan!”.

Ego stapte resoluut op de pompoen af.    In zichzelf grinnikte hij:  ‘ik dacht wel dat er veel  leute te beleven viel in het land van Dommen.   Tss, hoe kàn je nu zo dom zijn!”.   

 

Hij stond ondertussen naast de reuze-pompoen  en klopte  op de gladde schil. 

Met een triomfantelijke blik keek hij naar de Dommen die aan de grond genageld aan de rand van het dennenbos hun monden lieten openvallen.   De Vrouwen bedekten de ogen van hun kinderen, en keerden hun gezichten weg van wat in hun ogen, een bloederig tafereel zou worden.   

 

Na secondenlange stilte fluisterde Iemand : “Hij heeft het Monster betoverd!”    

“Hé ja, kijk, de vreemdeling is een tovenaar!”  Misschien kan hij ook wel eten toveren voor ons!”   Opgewonden kreetjes door elkaar. 

 

Maar er ontstond ook  achterdocht.    “Als deze vreelmdeling zo machtig is dat het Monster hem niet aanvalt,  is hij misschien ook wel gevaarlijk voor ons!”   Een paar Dommen begonnen opnieuw te gillen.   “Misschien zal hij ons ook verstenen, net zoals hij met het Monster heeft gedaan!”     De Dommen begonnen luid te redetwisten of  Ego al dan niet een gevaar betekende voor hun land. 

 

De Koning van de Dommen kwam tussenbeide.  “Rustig mensen,  Ruzie maken zal ons niet verderhelpen.  Denken ook niet, laat ons Handelen.  Jerommeke, doe maar!”   Een man met spieren zo groot als gele meloenen stapte naar de rand van het bos.  Hij greep zijn lasso en na een paar keer boven zijn hoofd gezwaaid te hebben gooide hij de lus om het hoofd van Ego die met een smak op de grond viel.    “Als deze man een goede tovenaar is, dan redden we hem uit de klauwen van het vreselijke Monster,  als blijkt dat deze man een slechte tovenaar is, dan zal Jerommeke hem met een paar messteken doden” sprak de Koning wijs.

Jerommeke trok aan het touw dat strak gespannen om Ego’s hals zat.   Hij trok en sleepte Ego dichter en trok en trok en trok en trok en trok en trok en trok (het was een heel eind tot aan de rand van het bos) en trok en trok en trok.  En trok.  En trok.  Tot Ego bij de Dommen in het dennenbos was beland en waar tot grote spijt van de Dommen werd vastgesteld dat Ego toch door het Monster was gedood.  

… (spaaiteg)

Lego  had ondertussen een bezoek gebracht aan het Land van de Mensen met Blonthaar. Benieuwd hoe het zijn broer verging in de land van de Dommen besloot hij Ego achterna te reizen. 

 Na zeven dagen en zeven nachten stappen kwam hij bij valavond aan op een prachtig strand.  Lego was doodmoe.  Zijn voeten leken wel te branden in zijn Crocs (die hij speciaal voor deze reis had aangeschaft.  Lego had namelijk enorm last van zweetvoeten en in Crocs zou je daar geen last van hebben beloofde de reclame. Lego moest dat helaas tegenspreken.)   en net toen hij zijn knieën wou laten ploffen in het zachte zand werd hij opgeschrikt door  luid gegil van een mensenmenigte.   Ze riepen: “Pas op, een monster!  Een gevaarlijk monster, het heeft al een mens gedood!” 

Lego keek in de richting van waar de mensen wezen, en zag een reuzepompoen midden op het strand.  Hij genoot even van het aanzicht, want de pompoen schitterende diep oranje tegen de rode hemel.  Lego snoof en een zacht briesje blies een heerlijk ziltzoete geur in zijn neusvleugels.

Het gegil werd luider en luider: “Kom toch snel man!  Het monster heeft al iemand gedood, hij gaat jou opeten, verlammen of verstenen!”

Lego wist nu wel zeker dat hij in het Lan de Dommen was aangekomen en … hij rende snel naar de rand van het bos en sloot zich aan bij de mensen.   Hij stelde zichzelf voor en vroeg: “Wat is er aan de hand?”    De bewoners van het Land van de Dommen legden uit dat het monster er opeens was gekomen, van de ene dag op de andere.  En dat ze zich sindsdien niet meer op het strand durfden te begeven, ze waren doodsbang.  

Lego luisterde naar hun angst. 

En hij beaamde: “Het is wel duidelijk dat dit een heel gevaarlijk monster is. We zullen maar beter uit de buurt blijven.”

Lego voelde zich geraakt door hun angst en realiseerde zich dat de impact voor de Dommen heel groot was: niet alleen angst maar ook honger.  Omdat ze niet meer op het strand kwamen konden ze geen vissen meer vangen en in het donker dennenbos was nu eenmaal niet zoveel eten te vinden. 

Lego verbleef enkele dagen bij de Dommen en dagen werden weken.  Het vertrouwen groeide en op een avond, ze zaten met zijn allen rond een groot kampvuur besloot Lego om een stapje verder te zetten (hij wilde hen echt helpen).    Met een behaaglijke gloed op de wangen en terwijl de vlammen schichtige schaduwpatronen op de grond aftekenden, sprak Lego:  “Mensen, hoe zou het zijn moest het vreselijke Monster zou verdwijnen?  Wat zou er gebeuren moest het er niet meer zijn?”       Alleen al de gedachte aan het Monster deed een aantal Dommen huiveren, en anderen gingen op de vraag in.  “Oh, dat zou fantastorisch zijn!   We zouden niet meer bang zijn!”  

Iemand anders riep: “En we zouden terug vis kunnen vangen!”    Sommige Dommen begrepen het verband niet en de Koning legde het hen uit.   Samen slaakten ze een diepe zucht.   Ja, dat zou mooi zijn,  de dag dat het Monster er niet meer is.

De weken verstreken en weer zaten ze op een avond allemaal rond een groot kampvuur.  Hun magen deden pijn van de honger, de dennenappels waren schaars die tijd van het jaar. 

Lego fluisterde: “Zeg, misschien is het heel dom van mij maar wij, de Dommen, zijn toch met heel veel.     En Jerommeke is toch wel erg sterk hé?  Of zeg ik iets dat niet klopt?”

De Dommen gaven Lego groot gelijk.  “Ja zeker, we zijn met heel veel velen en zeker met meer dan 1, en Jerommeke is sterker dan duizend gele meloenen! “

Lego opperde dat er misschien toch een kans bestond om het monster te verslaan en herinnerde hen aan hoe het zou zijn moest het monster er niet meer zijn.   Hij zag de Dommen denken.  Samen keken ze in de vlammen van het vuur.   Het was moeilijk te onderscheiden of het knetterende geluid van het vuur of van het denken van de Dommen afkomstig was.  

 

De koning van de Dommen sprak als eerste.  “Misschien kunnen we toch een plan bedenken om het Monster te verslaan.”

En ze staken de koppen bij elkaar en bedachten een plan.

De ochtend daarop voerden ze hun plan uit, met groot succes, want het monster lag een uur later op zijn rug.

Samen met de Dommen ontdekte Lego dat je van een Monster heerlijke Monstersoep kan maken.   En een paar maanden later ontdekten ze dat als je Monsterzaadjes plant, er nieuwe kleine Monstertjes groeiden waarmee je hééeel veel Monstersoep kan maken.

De Dommen hadden geen honger meer, en van overal in de wereld kwamen reizigers om te komen proeven van die heerlijke Monstersoep met ziltzoete geur.

En het Land van de Dommen … werd omgetoverd …

tot Het Land van de Lekkere Monsters.

(verhaal uit het startweekend van het NLP-Practitioners jaartraject – www.nlp.be)