Het kan elk moment gedaan zijn.

Sometimes

“Het ene moment kijk je naar de man in De Slimste Mens, en het ander moment is hij er niet meer.”

K. leunt op een riek.  Ik leun op een bezem. Onze adem is te zien. Het is koud.  Ik zeg hem dat.  Ook dat ik dat niet leuk vind,  die koude.  “Ik kan er niet goed tegen.”

We praten wat verder over koude en welke schoenen het meest geschikt zijn om meer dan 2 uur op een bevroren ondergrond te staan. Tot het onderwerp terugkeert naar Luc Devos.

“Het is raar, als je daar bij stilstaat. Het kan elk moment gedaan zijn.”

K is de eigenaar van de stoeterij waar ik sinds vijf jaar mee samenwerk. Hij zet zijn muts af en krabt in zijn kortgeschoren haar.  Ik zie het litteken van het ongeluk van een tijd geleden.  Een heel groot litteken. Op zijn schedel. Een paard had hem een slag gegeven.  Het scheelde maar een haar. Letterlijk en figuurlijk. Een haar.

“Eigenlijk mag dat niet hé, klagen over de koude. Eigenlijk zouden we ons niet mogen ergeren aan zo’n futiliteiten.”  zeg ik.  Tegelijkertijd weet ik dat ik een paar uur later wellicht toch weer innerlijk zal foeteren op de zoveelste bumperklever, de invasie van de Coloradokever en andere flauwe zever. Of de enorme berg weeskousen (hoe kan dat toch!).  Om maar te zwijgen van de huidige pipi-kaka-toestanden thuis (we hebben een puppy die nog niet echt zindelijk is, en een kater die zindelijk wàs maar die uit woede (een indringer-puppy!)  heeft beslist plots niet meer zindelijk te zijn, en het liefst op onze schoenen, of in de mand van de puppy zijn kleine en grote boodschappen achter te laten, wat de puppy niet erg vindt vooral de grote boodschappen niet, want die eet hij op.  Grmblemfbbllffdffgrnl. )

Hij beaamt.  “Ik dacht vlak na mijn ongeluk;  Nu doe ik alleen nog mijn goesting en ik ga niet meer zagen over onnozelheden.  Maar ja, de dagdagelijkse train-train komt toch gewoon terug.”

“We moeten genieten van het leven, dat wordt dan gezegd hé. Maar vind je niet dat dat zo hol klinkt?  En wat dan met werken voor het brood op de plank? Wat met de was & de plas? Wat met routine en met normale emoties als boosheid enzo?”

Hij knikt en komt op dreef. “Over Luc Devos wordt nu veel tralala verkocht,  omdat die bekend en dus zogenaamd belangrijk was.  Alsof gewone mensen die sterven niet een eerbetoon verdienen in de gazetten. Neem nu de vader van mijn beste kameraad. Altijd hard gewerkt, stond altijd klaar voor iedereen.  Wel, hij is vorig jaar, net als die zanger, van de ene dag op de andere gestorven. Hartstilstand. Hij was, net als die BV,  52 jaar.  Ik zag hem nog de avond ervoor. “Nog 1 jaar werken, en dan ga ik de riem eraf doen, en eens aan mezelf denken. Dat zei hij. Een dag later was hij er niet meer.”

Ik zucht. “Dat is erg. Of misschien moeten we er toch iets uit leren? Het kan elk moment gedaan zijn. Moeten we dan niet wat vaker “Foert!” zeggen?”

Hij twijfelt. “Ik kan wel zeggen:  Foert, ik mest vandaag de stallen niet uit.  En morgen ook niet. En dan?  Dan staan de paarden in hyun eigen stront. Is dat de bedoeling? Of ik kan toch niet heel mijn spel hier verkopen en op de bahama’s in een hangmat gaan liggen! Na een week of vier zou ik mij doodvervelen. Gij met uw coaching, gij wilt uit alles “iets leren”. Misschien valt er niks te leren.  Hij zegt het grinnikend.

Zwijgend zet hij zich terug aan het werk.  Met bevroren handen veeg ik verder.  Ik roep mijn puppy, die joligvrolijkuitbundigoverzijneigenpotenstruikelend komt afgerend. Het scheelde geen haar; in Griekenland was hij in een vuilnisbak gedumpt. Toch kwispelt hij bijna zijn staart eraf. Gelukkig heeft hij geen weet. Die verdomde “weet”.

Tja, hoe moet een mens leven. Leren leven met het sterven.

Geen mens die dat weet.

“De herfst is het einde.
De bomen verwelken tot granaat.
Geef mij toch ook wat van dat rode daar,
De soep wordt snel verorberd tot bedrog.
De morsetekens van het slakkespoor
Glinsteren als tranenvegen op de stoep.
De poppenwagen schimmelt in de schuur,
Een wang van celluloid is nooit tevreden.
De vaas van mensenvlees wordt goed gevuld,
En volgt het bloedspoor van de vliegezwammen.
Wie vangt het laatste gele blad?
De dode wesp zit in de kous gevangen,
De nerven kleuren in het weefsel zwart,
We wisten niet dat doodgaan kon gebeuren.”

Jan Wolkers (1925-2007)
uit: Wintervitrines (2003)