het Station van Toen
Dit is het verhaal over een man. Een heel gewone man. Ik kan echt niets bijzonders over hem vertellen.
(einde verhaal, grapje)
Hij is misschien zo ergens in de 30, of misschien is hij wel een veertiger, al zullen sommigen hem een prille vijftiger noemen. Hij heeft een vrouw, en ook kinderen. En een job, ja, hij heeft ook een job. Een gewone job, niets bijzonders. Hij gaat elke dag naar zijn werk, met de auto. Hij rijdt naar een plek. En daar werkt hij. ‘s Avonds komt hij terug. Hij helpt zijn vrouw met het avondeten en de kinderen. In zekere zin wil hij wel een nieuwe man zijn. En redelijk. Ja, het is een redelijke man.
Nu ik erover nadenk, er is toch wel iets bijzonders aan hem. Hij draagt een grote valies. Wat zeg ik, een énorme valies. Nu heeft iedereen wel zoiets bij zich, een tas, een valies, een sjakosj, een manbag (wat een woord hé “manbag”), een heuptasje, een rugzak, … we hebben allemaal wel bagage bij. Dingen die we met ons meedragen. Elke dag.
Maar de valies van de man was dus zoals gezegd zijnde énorm. Zelden gezien. Hij herinnert zich nog de dag toen hij de valies kocht. Hij koos het grootste formaat dat er beschikbaar was. Het materiaal moest stevig zijn. “Belangrijk, opdat de inhoud van de valies goed wordt beschermd” dacht hij toen, tevreden met zijn aankoop. Een jumboformaat in donkergrijs. De man houdt van grijs. Grijs staat bij alles.
De man draagt zijn valies overal met zich mee. ‘s Avonds zet hij het gevaarte naast zijn bed, ’s ochtends neemt hij de valies mee naar de badkamer, naar de ontbijttafel, en hij laadt hem in de koffer als hij naar zijn werk vertrekt. Op zijn werk staat de valies naast zijn bureau, en ook als hij naar de vergaderzaal moet voor een meeting gaat de valies mee. Dat is een heel gesleur de hele dag door, maar voor de man is dat normaal. Hij is dat zo gewend.
Op een ochtend beslist hij om een wandeling te maken. Hij heeft een dagje verlof en het is mooi weer. Hij neemt zijn valies en gaat op pad. De valies lijkt met de jaren zwaarder en zwaarder te worden. De man merkt echter de voortdurende pijn in zijn schouders niet op. De onbewuste pijn vertraagt zijn bewegingen. De man merkt het zelfs niet dat hij vaak zucht. En kreunt, telkens hij de valies optilt. Zijn vrouw had het wel gemerkt, zei er zelfs soms iets van. Zo van: “zou je nu niet iets doen aan die valies van jou?”. Maar die vraag vond de man absurd. Hij had die valies al zo lang. Ja, hij was er zelfs aan gehecht.
Dus ook deze ochtend sleept hij zijn valies met zich mee. Hij komt aan een kruispunt met lichten. Er staat een oud vrouwtje. Het is geen vrouwtje die je je zou voorstellen bij “een oud vrouwtje”. Ze staat met haar handen uitgestrekt boven zich, haar gezicht naar de zon gericht met een stralende glimlach op haar gerimpelde gelaat. Ze draagt een jurk met gele bloemetjes. Verbijsterd zet de man zijn valies even op de grond en kijkt naar haar. Ze blijft daar maar staan, met in haar witgrijze dunne haartjes een roze bloem. Het licht springt op groen maar het vrouwtje blijft staan, met haar handen in de lucht. “Ojee, een gekkin”, denkt de man terwijl hij haar nadert. En dan denkt hij (want het is een redelijke man): “Misschien heeft ze hulp nodig.” Hij zet zijn valies naast haar en kijkt haar vragend aan. Het vrouwtje keert haar gezicht naar hem en hij ziet een stel hemelsblauwe ogen die hem lachend aankijken. “Ah, hier ben je dan.” zegt ze, met een licht Antwerps accent. (Klinkt als: “hierzedde dan”). Ze kijkt naar de valies. “Wat een grote valies hebde gij bij zeg!”. De man kijkt gegeneerd weg. Ondertussen is het licht opnieuw op rood gesprongen. Zwijgend staan ze naast elkaar. De man gluurt naar het vrouwtje, meer bepaald naar haar handtasje. Het is een roze gehaakt dingetje. Vederlicht. Het vrouwtje merkt het op. Strijkt even over het tasje. Dan kijkt ze nogmaals naar de valies van de man. “Dat moet wel zwaar wegen, zo’n valies.” Zegt ze. Haar stem klinkt glashelder, helemaal niet een stem die je zou associëren bij een oud vrouwtje. Toch ziet hij aan haar gezicht dat ze minstens 80 is, ze lijkt op een rozijntje. Maar haar sprankelende ogen, de jurk met gele bloemetjes, de bloem in haar haar, en het melodieuze stemmetje geeft haar iets meisjesachtig. Ze heeft iets onschuldigs en tot zijn verbazing voelt de man dat hij het vrouwtje helemaal geen gekkin meer vindt, maar voelt hij een vreemd soort vertrouwen. Een vertrouwen dat hij maar zelden voelt voor mensen.
Plots vraagt het vrouwtje: “Wilde gij daar niks aan doen? Aan die valies bedoel ik.”
De man fronst zijn wenkbrauwen. En langzaam knikt hij. Het licht springt op groen. “Kom!” zegt het vrouwtje en wenkt hem. “Volg me, we gaan naar het Station van Toen.”
De man tilt kreunend zijn valies op. Voor het eerst voelt hij zijn schouders branden, en hij merkt een pijnscheut die door zijn rug gaat. “De valies is inderdaad wel erg zwaar” denkt hij. Dan kucht hij even en vraagt: “Wat zei je? Naar waar gaan we?” Het vrouwtje antwoordt: “naar het Station van Toen. Kende da nie?” Ze grinnikt en werpt een blik op de valies. “Dat dacht ik al.”
De man volgt haar, ze trippelt voor zich uit. “Ze loopt als een vogeltje” denkt hij. En zo lopen ze samen, de man met de enorme valies en het vrouwtje met het roze gehaakte handtasje. Hij loopt niet zo snel, de valies weetjewel. Het vrouwtje wacht telkens geduldig na een paar meter op hem terwijl haar glimlach hem aanmoedigt.
Eindelijk komen ze aan het Station van Toen. De man kijkt verwonderd, ietwat rood aangelopen, naar het station met prachtige symmetrisch gewelfde bogen.
In de inkomhal stoppen ze. Het vrouwtje wijst hem een bankje en ze gaan naast elkaar zitten.
“Ik leg u efkes uit hoe het hier aan toe gaat.” zegt ze plechtig. “Dit is niet zomaar een station, ik bedoel waar treinen komen en gaan. Dit is een plek waar mensen hun valies kunnen achterlaten.”
De man schrikt. “Ik wil helemaal mijn valies niet achterlaten. Ik ben eraan gehecht.”
Het vrouwtje lacht haar (vals) gebit bloot. “Uiteraard zeddegij eraan gehecht. Dat gaat nu eenmaal zo. Iedereen is gehecht aan zijn bagage. Dat weetik wel. Maar ja, ge zijt hier nu hé. Kijk, het gaat zo. In de “loslaathokjes” opent ge uw valies. Ge neemt de tijd om goed te kijken naar de inhoud. Dan beslist ge wat ge wil houden en wat ge wilt loslaten. Hetgeen ge wilt behouden, kunde dan overzetten in een kleiner formaat van valies, of rugzak, of wat ge maar wil. Hier is genoeg keuze. Kijk maar.”
Prompt staat ze recht en trippelt weg. De man tilt kreunend zijn valies op, en vraagt zich af hij dit alles nog wel leuk vindt. Het vrouwtje toont de man allerlei kraampjes. “Kijk, er is ook een Kipling-kraampje, dat is nieuw!” gilt ze uit en wijst naar rugzakken en heuptasjes in turqooise en gifgroen. Een beetje verder ziet de man een chique stand van Samsonite, pal naast een bouwvallig tentje van een Indische jongeman die een feloranje rugzak met glitters aanreikt aan de man. “Nee dankje”. De man weert hem af, en geeft een vriendschappelijk klopje op zijn grijze valies. Het vrouwtje ziet het, en schudt haar hoofd. “Ge zult hier vast iets vinden naar uw smaak, … hier misschien?” Ze wijst naar een kraam van Eastpak; stevige rugzakken in neutrale tinten. “Ge moogt een grote nemen zenne, zowat alles wat ge hier zult vinden zal sowieso kleiner zijn dan dan uw … euh… immens geval.” Ze snuift lichtjes minachtend naar de valies.
“Alez manneke, stel je nu maar eens voor dat ge, in plaats van die koffer, een rugzak zou dragen. Zou dat niet beter zijn voor je rug, en voor je schouders? Denktenie? Ik kan me voorstellen dat al dat tillen wreed veel zeer doet. Op den duur. Alez, dat denk ik toch zenne.”
De man denkt na. Hij stelt zich voor hoe het zou zijn. Ja, het zou wel beter zijn, dat moet hij toegeven. De pijn in zijn schouders is niet te harden, dat voelt hij nu pas. Dat ik dat niet eerder voelde, vraagt hij zich verbaasd af.
Nog in gedachten verzonken grijpt hij met beide handen naar een grote rugzak. De rugzak heeft sterke schouderbanden met zachte vulling. De tint is donkergrijs, iets donkerder dan zijn valies. De man houdt van grijs. Neutraal, past bij alles. Dat vindt de man belangrijk. Hij ritst de rugzak open en ziet dat er best veel in kan. Hij gromt goedkeurend. De prijs valt mee. “Ok, dat wordt hem!” met een gilletje rukt het vrouwtje de rugzak uit zijn handen. “Kom maar mee, nu efkes doorbijten.” Ze trippelt weg, en de man met de valies volgt haar.
De loslaathokjes worden van elkaar gescheiden door ouderwetse gordijnen. “Doe die draperie maar open, daar zit niemand” beveelt het vrouwtje. De man schuifelt met zijn valies in zijn hokje en zet de valies neer. Het vrouwtje helpt hem om de sloten te openen. Dat gaat niet zo gemakkelijk, ze zijn immers al jaren op slot. De man houdt zijn adem in. Het is al zo lang geleden dat hij naar de inhoud heeft gekeken. Hij is bang. Het vrouwtje beseft dat, en knikt hem geruststellend toe. “Het zal wel meevallen, dit moet ge gewoon efkes doen. Neem uwen tijd. Ik ga ondertussen een koffieke drinken.”
Nu is de man alleen. Alleen met zijn bijna geopende valies in het loslaathokje. “Dit is te gek voor woorden” denkt hij nog, vooraleer hij het laatste slot openklikt. Met een klap valt de valies open. De man gaat erbij zitten.
Een wirwar van herinneringen overvalt hem. Een verkleurde klasfoto. Hij glimlacht. “Wat was ik verliefd op die juf” mijmert hij. Dan vertrekt zijn mond. “Wat ben ik daar mee gepest. Rotkinderen” Hij ziet ook andere voorwerpen. In allerlei formaten. Dingen die hem doen huiveren, die zijn maag doen keren.
Met in het midden het zwaarste stuk. Een gitzwarte kei van wel 30 cm diameter. Het is de Haat die hij voor zijn vader voelt. Haat met een hoofdletter jawel. Zijn vader is al lang gestorven maar de Haat voelt nog even fris. Of nee, zwaar. Loodzwaar. “Ik heb altijd geweten dat je een nietsnut bent, zelfs een hoop stront is meer waard.” De woorden van zijn vader klinken nog in zijn oren. Ingesteld op een eeuwigdurende repeat. Die haat loslaten, zou aanvoelen als verraad. Verraad ten opzichte van zichzelf. “Nee, die hou ik, dat laat ik niet los, de Haat neem ik opnieuw mee.” denkt hij beslist. Hij tilt de zware kei op en legt hem in de rugzak. Dan kijkt hij op en staart voor zich uit. Als ik die valies met de kei erin… toch … hier zou achterlaten, wat gebeurt er dan mee? Zetten ze die dan op een trein? Waarnaar toe?
De man staat recht en verlaat het loslaathokje. Hij knippert met zijn ogen en ziet een man in een blauw driedelig pak een middelgrote blauwe valies overhandigen aan een stevige kerel in rood uniform. “Dat lijkt me wel een deftige mens die weet wat hij doet. Ik vraag hem wat hier de procedure is en wat de beamte met zijn valies van plan is.” Hij stapt op de man af en steekt zijn hand uit: “Goedemorgen, ik ben Jos Degrijze.” De man met driedelig pak glimlacht en stelt zich voor als Peter Vangoidsenhove, zeg maar Peter.” Jos vraagt: “Ik zag dat u een valies overhandigde aan de beamte. Euh, het is de eerste keer dat ik hier kom. Hoe gaat het hier in zijn werk? Wat doen ze met die valiezen? Zetten ze die op een trein, worden die vernietigd?” Peter kijkt geschrokken. “Nee, ze worden niet vernietigd. God nee! Dat zou verschrikkelijk zijn.” Dan zwijgt hij en vervolgt aarzelend: “al denk ik wel dat er mensen zijn die dat zouden verkiezen. Die zouden hun bagage willen vernietigd zien, opgelost, verschwunden… maar nee. Dat kan niet. Dat kan natuurlijk niet. Begrijpt u?” Jos knikt al begrijpt hij er niets van. Wat is dan het doel van dit alles. Peter ziet de verwarring in Jos’ ogen. “Heeft u al een nieuw exemplaar uitgekozen?” vraagt Peter. Jos knikt en wijst naar de loslaathokjes waar hij zowel valies als rugzak heeft achtergelaten. Peter vervolgt: “Wel, als u -wat u wil behouden- heeft overgeladen in de rugzak levert u uw oude valies met oude inhoud in aan de beamte.” Peter wijst naar de kerel die ondertussen een kaki legerkitzak aanneemt van een zenuwachtige jongeman. De jongeman huilt en krabt voortdurend in zijn haar. Peter gaat verder: “U zal zien dat de beamte de jongeman, arme jongen, een bonnetje geeft. Dat bonnetje moet je goed bijhouden.” Jos begrijpt er nog steeds niets van. Peter legt geduldig uit: “De ingeleverde goederen worden gestockeerd in die rayons daar, zie je dat?” Hij wijst in de verte en Jos ziet tot zijn verbazing dat wat hij dacht dat treinen waren, een opeenstapeling is van rekken met honderden en honderden valiezen. Op de rayons staan strepen geschilderd, het lijken net treinen. “Zoiets als een vestiaire, maar dan met valiezen” lacht Peter. “Ik persoonlijk vind het geruststellend dat wat ik loslaat, ik steeds kan komen terughalen als ik dat wil. Loslaten betekent niet vernietigen weet u. Wat ooit van mij was, blijft van mij. ” Beiden zwijgen en Jos voelt de wind door zijn haar. “Je kan het verleden enkel loslaten, niet vernietigen. Je kan er enkel losser van komen te staan. En daarvoor dient het Station van Toen.”
Het knettert in het hoofd van Jos. De woorden van Peter blijven gonzen in zijn hoofd. “Je kan het verleden niet vernietigen, je kan er enkel losser van komen te staan. Dat is loslaten.” Jos voelt dat hij zijn valies nu al mist. Hij mist het gewicht, hij mist het zuchten. Het voelt vreemd zo zonder valies. Zonder bagage. Hij begrijpt wat Peter bedoelt. Bagage is goed. Alleen, als er teveel is, dan gaat het doorwegen. Dat hoeft niet.
De mannen nemen afscheid van elkaar. Peter wenst Jos succes en zegt nog: “Weet dat je hier onbeperkt mag terugkomen. Je kan steeds opnieuw beslissen een kleiner exemplaar te kopen. Je moet wel de moeite doen om naar hier te komen natuurlijk en telkens opnieuw stil te staan om te kiezen. Dat op zich is niet altijd prettig. Maar het loont de moeite.”
Jos voelt een nieuwe energie. Hij loopt, rent bijna, naar zijn loslaathokje, en het eerste wat hij doet is de kei uit de rugzak tillen. Hij laat hem in de valies vallen en denkt: “Vader, ik ben het niet vergeten, ik kan je niet vergeven, maar ik wil die haat niet meer zo voelen, elke dag opnieuw. Het heeft geen zin, het is voorbij. Het was toen. Nu is nu. Dan bekijkt hij met tranen in de ogen de rest van de inhoud van zijn valies. De inhoud die hij zo lang meesleurt. Zijn onhebbelijke gewoontes waar hij zich aan vastklampt, die hem houvast geven. Zo ben ik nu eenmaal, dacht hij. Zoals het op kleur sorteren van zijn sokken. Zoals dat moest op internaat. “Ach, dat is zo lang geleden, mijn vrouw zal blij zijn als ik dat wat loslaat.” Jos begint zowaar te genieten van het proces. Koortsig pakt hij de ene herinnering na de andere vast, en beslist: blijf ik het met me meeslepen of laat ik het los. “Ik kan kiezen, ik kan kiezen” gaat als een mantra door hem heen.
Uren later stapt de man naar buiten. Met een zware valies en een lichtere rugzak. De rugzak voelt goed. Draagbaar.
Hij kijkt om zich heen en ziet de beamte en stapt op hem toe. “Zo, hier ben ik dan.” De beamte kijkt verveeld en neemt de valies over van Jos. Van een rol bonnetjes scheurt hij er eentje af en geeft die zwijgend aan Jos. Jos kijkt ernaar en leest: 245786104333.
“Hou da bonneke goe bij, er zijn geen dubbels” mompelt de beamte en loopt weg met de valies. Jos kijkt hem na met een mengeling van weemoed en opluchting. Hij blijft minutenlang staan tot hij de man in de verte zijn valies ziet optillen (tenminste dat denkt hij want hij heeft zijn bril niet bij). Dan glijdt hij de schouderbanden van zich af, en zoekt een goed plekje voor het bonnetje. Hij ritst een zijzakje open en laat het bonnetje erin vallen waarna hij het zakje weer dichtritst. Terwijl hij de rugzak in één zwaai weer omdoet lacht hij luidop. Niet een schaterende Paul-De-Leeuw-lach, daar is Jos wat te … euh …. grijs voor… nee eerder een lage hahaha die uit zijn buik lijkt te komen. Hij ademt diep in en uit, wrijft door zijn haar en kijkt rond. Hij hoort klappende handen en als hij in de richting kijkt van het geluid ziet hij het vrouwtje dat hem vanop een afstand gadeslaat. Ze applaudiseert. Dan trippelt ze naar hem toe en omhelst hem. Ongemakkelijk blijft hij daar staan, zijn armen stijf langs zijn lichaam. Hij ruikt lavendel en dan slaat hij plots zijn armen rond haar. Dikke druppels rollen over zijn wangen en hij weet niet of het tranen zijn van verdriet of van vreugde.
Ze wandelen samen de weg terug. Jos praat honderduit, verbaasd over zichzelf. Het vrouwtje knikt, en haar lach klinkt als een hinnikende pony. Het vrouwtje moet niet meer wachten op Jos, hij kan haar tempo makkelijk bijhouden. “Wat fijn is dat” denkt hij.
Ze nemen afscheid op het kruispunt waar hij haar voor het eerst zag. “Dag manneke, doedagoe hé. En komt binnen een jaar nog maar eens terug.”
Als Jos de deur van zijn huis binnengaat ruikt hij verse soep. “Kervelsoep, heerlijk, daar heb ik nu eens zin in.” Hij komt de huiskamer binnen, en zijn vrouw komt naar hem toe. Jos merkt haar zoekende blik op. Trots draait hij zich om en toont zijn rugzak. “Eindelijk!” roep ze uit en geeft hem een zoen op zijn mond.
Dit verhaal vertelde ik, improviserend, als inleiding bij detweedaagse module over “loslaten”, tijdens de jaaropleiding NLP Practitioner. Tijdens deez module leren de deelnemers 2 NLP-technieken om losser te staan bij een aantal zaken uit het verleden dat ze wensen “los te laten”. De technieken waarvan sprake zijn: “Change Personal History” en de V-K dissociatie”. Bij de getuigenissen op het einde van het jaar, bleek dat het verhaal over het Station van Toen bij vele deelnemers was “blijven plakken”. Op hun vraag zet ik het op mijn blog. Het is hun verhaal, maar ook het mijne, en misschien kan het ook wel uw verhaal worden.