Klanken, kleuren, smaken

Paula droomde weg zoals ze meestal deed als ze naar muziek luisterde.
Ze hoorde acaciaroze met strepen lavendelblauw.
Klanken als kleuren die landschappen vormden.
Op andere momenten vormden kleuren zich in haar hoofd tot geuren.
Elke geur correspondeerde met een klank of een kleur die op hun beurt specifieke smaken op haar tong toverden, tot een orgie van zoete druiven, magenta, curry, versgemaaid gras of donkercyaan. Het was Anna’s dagdagelijkse realiteit.

Mozart rook over het algemeen naar lelietjes-van-dalen, behalve zijn Don Giovanni die naar Siennabruine mossen geurden. Beethoven riep in haar dan weer het hele geurenpalet op dat haar neus kon ruiken, van intense rozen tot de geur van versgezette koffie. In feite was Paula verliefd op Beethoven, ze stond er niet bij stil dat de man dood was, voor haar was hij springlevend aanwezig in haar neus, ogen, mond en ogen. En in het majestueuze borstbeeld op de kast.

Een hersenneuroloog zou haar ongetwijfeld onderzoeken op synesthesie, of in deze tijden zou ze als kind vast worden omschreven als “indigokind” of “hoogsensitief”.
In die dagen echter, was je gewoon hoe je was, en wie wat afweek was “ne speciale”.

Hoe dan ook, haar bijzondere zintuiglijke ervaringen maakte Paula gelukkig, al vond ze het jammer dat ze dit geluk met bijna niemand kon delen. Al toen ze een klein meisje was, had ze uitgelaten verteld over de smaak van paars, de klank van een eik, de geur van een hoge do; citroenachtig met een vleugje anijs. Maar niemand had geweten waarover ze het had en ze leerde al gauw haar innerlijke landschappen voor zichzelf te houden. Het was haar eigen mateloze wereld waar vaak woorden te kort schoten omdat er geen taal bestond voor de vele gradaties en nuances van haar zintuiglijke ervaringen. Alleen met haar kleindochter kon ze zich even laten gaan, en samen verdwaalden ze in in een web van hersenspinsels,in een eigen wereld waar beeld, klank, kleur, smaak en vorm elkaar ten dans vroegen.

Paula zette zich achter de grote vleugelpiano (een bruine Steinway van bij “Piano’s Theo Goossens”), en probeerde een stukje mee te spelen van het Mozart’s pianoconcert in C klein. Hoe vaak ze er ook maar op speelde, de ronde klank van de eerste aangeslagen noot vervulde telkens opnieuw haar hart met een explosie van warm licht. De Steinway was haar anker, haar ijkingspunt, haar rots in de branding. Ze onderbrak het andante in F Majeur, het ging haar te snel; haar vingers wilden niet mee. Ze stak het op opkomende artritis maar ze wist dat ze technisch eigenlijk niet zo goed was als ze zou willen. Dat deed haar pijn. Ze kon maar zelden spelen zoals ze het in haar hoofd had, en als ze één wens had dan was dat haar vingers rechtstreekse verbindingen zouden hebben met het deel in haar hersenen dat muziek hoorde, zag en rook.
Haar andere grote wens had te maken met haar zoon. Ze vroeg zich af wanneer hij nu eindelijk eens volwassen zou worden.

(Dit is een extract uit “Het Meandermeisje”, een boek dat ik begon te schrijven jaren geleden en nog steeds “under construction”. Vanochtend bij de smaak van eieren en komijnkaas moest ik aan dit hoofdstuk denken en besloot als ode aan mijn grootmoeder , “de Boni”  het te posten op mij, blog.)